transponeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: transponeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- trans·po·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
transponeren |
transponeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transponeren
- Ik transponeer.
- gebiedende wijs van transponeren
- Transponeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transponeren
- Transponeer je?