transitorisch
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tran·si·to·risch
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van transigeren met het achtervoegsel -isch [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | transitorisch | transitorischer | |
verbogen | transitorische | transitorischere | |
partitief | transitorisch | transitorischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
transitorisch [2]
- voorbijgaand
- (handel) overdraagbaar
Gangbaarheid
- Het woord 'transitorisch' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.