transito
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tran·si·to
Woordherkomst en -opbouw
- van Italiaans transito, in de betekenis "doorvoer van handelswaren" aangetroffen vanaf 1725 [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | transito | transito's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
transito o
- (handel) uitvoer van ingevoerde goederen
- De doorvoerhandel door Nederland groeide met 65% en werd relatief minder belangrijk: terwijl de gemiddelde waarde van het transito omstreeks 1850 een kwart van de totale im- en export bedroeg, was zij omstreeks 1870 nog maar een achtste. [4]
- verplaatsing door een plaats of gebied heen
- Voor onze Limburgse gouwen fungeerde natuurlijk Aken als filiaal en niets kwam tot bij ons in Haspengouw zonder transito over Maastricht. [5]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
samenstellingen
- [1] transitoakkoord
- [1] transitobelasting
- transitofunctie
- [1] transitogoed
- [1] transitohandel
- [1] transitohandelaar
- [1] transitohaven
- [1] transitolading
- transitoland
- [2] transitopas
- [2] transitopaspoort
- [2] transitopassagier
- transitorecht
- [1] transitotelegram
- [1] transitotol
- transitoverkeer
- transitovervoer
- [2] transitovisum
- [1] transitowagen
- [1] transitowissel
Gangbaarheid
- Het woord transito staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "transito" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ transito op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "transito" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Kossmann, E.H.De Lage Landen 1780-1980. (1986) Agon, Amsterdam; ISBN 9051570430; p. 220; geraadpleegd 2019-05-12
- ↑ Stevens, A.geciteerd doorCrompvoets, H."De beide Limburgen als dialectologisch slagveld" in:Goossens, J. (red.)Woeringen en de oriëntatie van het Maasland. 1988 Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde v.z.w., Hasselt;ISBN 9090025464; p. 93; geraadpleegd 2019-05-12
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
transitar |
transito
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van transitar
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Handel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 72 %
- Prevalentie Vlaanderen 55 %
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 8
- Werkwoordsvorm in het Spaans