transfigureer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- trans·fi·gu·reer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
transfigureren |
transfigureer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transfigureren
- Ik transfigureer.
- gebiedende wijs van transfigureren
- Transfigureer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transfigureren
- Transfigureer je?