traiteur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trai·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord traiteur traiteurs
verkleinwoord traiteurtje traiteurtjes

Zelfstandig naamwoord

de traiteurm

  1. (beroep) iemand die maaltijden maakt om mee naar huis te nemen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen