training

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trai·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord training trainingen
verkleinwoord traininkje traininkjes

Zelfstandig naamwoord

training v

  1. een oefening
    • Kom je ook naar de training op zaterdag? 
  2. opleiding in een vaardigheid
    • ik heb vandaag weer een managementtraining 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

training

  1. training v.