trainen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van trainen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		trainen			te trainen
	toekomend		zullen trainen			te zullen trainen
voltooid	tegenwoordig		hebben getraind			te hebben getraind
	toekomend		getraind zullen hebben			getraind te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	trainend		getraind			ev. train	mv. verouderd traint	traine
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	train	traint	traint	traint	traint	trainen	trainen	trainen
verleden (o.v.t.)	trainde	trainde	trainde	trainde	trainde	trainden	trainden	trainden
toekomend (o.t.t.t.)	zal trainen	zult/zal trainen	zult/zal trainen	zult trainen	zal trainen	zullen trainen	zullen trainen	zullen trainen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou trainen	zou trainen	zou(dt) trainen	zoudt trainen	zou trainen	zouden trainen	zouden trainen	zouden trainen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getraind	hebt getraind	hebt/heeft getraind	hebt getraind	heeft getraind	hebben getraind	hebben getraind	hebben getraind
verleden (v.v.t.)	had getraind	had getraind	had getraind	hadt getraind	had getraind	hadden getraind	hadden getraind	hadden getraind
toekomend (v.t.t.t.)	zal getraind hebben	zal/zult getraind hebben	zult/zal getraind hebben	zult getraind hebben	zal getraind hebben	zullen getraind hebben	zullen getraind hebben	zullen getraind hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getraind hebben	zou getraind hebben	zou/zoudt getraind hebben	zoudt getraind hebben	zou getraind hebben	zouden getraind hebben	zouden getraind hebben	zouden getraind hebben
onpersoonlijke lijdende vorm getraind worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt getraind				er is getraind
verleden	er werd getraind				er was getraind
toekomend	er zal getraind worden				er zal getraind zijn
voorwaardelijk	er zou getraind worden				er zou getraind zijn
lijdende vorm getraind worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		getraind worden			getraind te worden
	toekomend		getraind zullen worden			getraind te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		getraind zijn			getraind te zijn
	toekomend		getraind zullen zijn			getraind te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word getraind	wordt getraind	wordt getraind	wordt getraind	wordt getraind	worden getraind	worden getraind	worden getraind
verleden (o.v.t.)	werd getraind	werd getraind	werd getraind	werdt getraind	werd getraind	werden getraind	werden getraind	werden getraind
toekomend (o.t.t.t.)	zal getraind worden	zult getraind worden	zult getraind worden	zult getraind worden	zal getraind worden	zullen getraind worden	zullen getraind worden	zullen getraind worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou getraind worden	zou getraind worden	zou/zoudt getraind worden	zoudt getraind worden	zou getraind worden	zouden getraind worden	zouden getraind worden	zouden getraind worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben getraind	bent getraind	bent/is getraind	zijt getraind	is getraind	zijn getraind	zijn getraind	zijn getraind
verleden (v.v.t.)	was getraind	was getraind	was getraind	waart getraind	was getraind	waren getraind	waren getraind	waren getraind
toekomend (v.t.t.t.)	zal getraind zijn	zult getraind zijn	zult getraind zijn	zult getraind zijn	zal getraind zijn	zullen getraind zijn	zullen getraind zijn	zullen getraind zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getraind zijn	zou getraind zijn	zou/zoudt getraind zijn	zoudt getraind zijn	zou getraind zijn	zouden getraind zijn	zouden getraind zijn	zouden getraind zijn