totaliteit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: totaliteit (hulp, bestand)
Woordafbreking
- to·ta·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘alles bij elkaar’ voor het eerst aangetroffen in 1814 [1]
- afgeleid van totaal met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | totaliteit | totaliteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- het totaal zijn, alles bij elkaar, het geheel
Verwante begrippen
- gezamenlijk bedrag
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord totaliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "totaliteit" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "totaliteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ totaliteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be