tortel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tor·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tortel tortels
verkleinwoord torteltje torteltjes

Zelfstandig naamwoord

de tortelv / m

  1. tortelduif
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
tortelen

tortel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tortelen
    • Ik tortel. 
  2. gebiedende wijs van tortelen
    • Tortel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tortelen
    • Tortel je? 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen