tornooi
Uiterlijk
- tor·nooi
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tornooi | tornooien |
verkleinwoord | tornooitje | tornooitjes |
het tornooi o
- (sport) georganiseerde reeks wedstrijden waarin ploegen of individuele spelers het tegen elkaar opnemen, met als doel achteraf een winnaar te kunnen aanduiden.
- toernooi (tegenwoordig meer gangbare uitspraakvariant)
- De uitspraakvariant "tornooi" is in Nederland verouderd.
vervoeging van |
---|
tornooien |
tornooi
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tornooien
- Ik tornooi.
- gebiedende wijs van tornooien
- Tornooi!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tornooien
- Tornooi je?
- Het woord tornooi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tornooi" herkend door:
7 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 7 %
- Prevalentie Vlaanderen 88 %