toonbaar
Uiterlijk
- toon·baar
- Naamwoord van handeling van tonen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | toonbaar | toonbaarder | toonbaarst |
verbogen | toonbare | toonbaardere | toonbaarste |
partitief | toonbaars | toonbaarders | - |
toonbaar
- dat iets in het opebaar getoond kan worden
- De vrouw vond dat haar man eerst toonbare kleiding moest aantrekken voordat ze met hem ging wandelen.
- Het woord toonbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toonbaar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be