Naar inhoud springen

toeloop

Uit WikiWoordenboek
  • toe·loop
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord toeloop -
verkleinwoord - -

[A]detoeloopm

  1. stroom van mensen naar een bepaald punt, vaak in de betekenis: komst van een groot aantal belangstellenden
     Veel gymnasia kunnen de toeloop van leerlingen niet meer aan. In de jaren 60 en 90 zouden ze verdwijnen, maar nu zijn ze groter dan ooit.[2]
vervoeging van
toelopen

[A] toeloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toelopen
    • ... dat ik [A] toeloop. 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord toeloop toeloops
verkleinwoord - -

[B]detoeloopm

  1. (sport) bepaalde sprong bij het kunstrijden op de schaats, waarbij je je met de rechterschaats naar buiten toe afzet, terwijl je de tandjes voorop de linkerschaats in het ijs drukt
     De 18-jarige Van Zundert opende op de EK nog met een combinatie van een drievoudige lutz en een drievoudige toeloop. Op de WK besloot ze het veilig te spelen met een tweevoudige toeloop.[3]
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 juni 2023 Weblink bron
    Derk Walters
    “De gymnasia groeien omdat ze klein zijn” (28 juni 2008) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 juni 2023 Weblink bron Gearchiveerde versie “Van Zundert en twee Nederlandse paren bereiken finales op WK kunstrijden” (22 maart 2023) op nos.nl
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • toe·loop
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   toeloop     toeloopen     toeloops     toeloopene  
genitief   toeloops     toeloopens     toeloops'     toeloopenes  

toeloop, m

  1. (wintersport) toeloop, een bepaalde sprongfiguur bij het kunstrijden
  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Noors)
    1. toeloop Det Norske Akademis Ordbok (NAOB) (in het Noors)