toeleggen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van toeleggen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toeleggen | toe te leggen | ||||||
toekomend | zullen toeleggen toe zullen leggen |
te zullen toeleggen toe te zullen leggen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben toegelegd | te hebben toegelegd | ||||||
toekomend | toegelegd zullen hebben | toegelegd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
toeleggend | toegelegd | ev. leg toe |
mv. verouderd legt toe |
legge toe (bijzin) toelegge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | leg toe | legt toe | legt toe | legt toe | legt toe | leggen toe | leggen toe | leggen toe | |
verleden (o.v.t.) | legde toe | legde toe | legde toe | legde toe | legde toe | legden toe | legden toe | legden toe | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toeleggen | zult/zal toeleggen | zult/zal toeleggen | zult toeleggen | zal toeleggen | zullen toeleggen | zullen toeleggen | zullen toeleggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toeleggen | zou toeleggen | zou(dt) toeleggen | zoudt toeleggen | zou toeleggen | zouden toeleggen | zouden toeleggen | zouden toeleggen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | toeleg | toelegt | toelegt | toelegt | toelegt | toeleggen | toeleggen | toeleggen | |
verleden (o.v.t.) | toelegde | toelegde | toelegde | toelegde | toelegde | toelegden | toelegden | toelegden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toeleggen toe zal leggen |
zult/zal toeleggen toe zult/zal leggen |
zult/zal toeleggen toe zult/zal leggen |
zult toeleggen toe zult leggen |
zal toeleggen toe zal leggen |
zullen toeleggen toe zullen leggen |
zullen toeleggen toe zullen leggen |
zullen toeleggen toe zullen leggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toeleggen toe zou leggen |
zou toeleggen toe zou leggen |
zou(dt) toeleggen toe zou(dt) leggen |
zoudt toeleggen toe zoudt leggen |
zou toeleggen toe zou leggen |
zouden toeleggen toe zouden leggen |
zouden toeleggen toe zouden leggen |
zouden toeleggen toe zouden leggen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb toegelegd | hebt toegelegd | hebt/heeft toegelegd | hebt toegelegd | heeft toegelegd | hebben toegelegd | hebben toegelegd | hebben toegelegd | |
verleden (v.v.t.) | had toegelegd | had toegelegd | had toegelegd | hadt toegelegd | had toegelegd | hadden toegelegd | hadden toegelegd | hadden toegelegd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal toegelegd hebben | zal/zult toegelegd hebben | zult/zal toegelegd hebben | zult toegelegd hebben | zal toegelegd hebben | zullen toegelegd hebben | zullen toegelegd hebben | zullen toegelegd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toegelegd hebben | zou toegelegd hebben | zou/zoudt toegelegd hebben | zoudt toegelegd hebben | zou toegelegd hebben | zouden toegelegd hebben | zouden toegelegd hebben | zouden toegelegd hebben |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich toeleggen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | leg me toe (bijzin) me toeleg |
wij, we | leggen ons toe (bijzin) ons toeleggen |
ik | legde me toe (bijzin) me toelegde |
wij, we | legden ons toe (bijzin) ons toelegden |
ik | zal me toeleggen | wij, we | zullen ons toeleggen |
2 | jij, je | legt je toe (bijzin) je toelegt |
jullie | leggen je toe (bijzin) je toeleggen |
jij, je | legde je toe (bijzin) je toelegde |
jullie | legden je toe (bijzin) je toelegden |
jij, je | zal, zult je toeleggen | jullie | zullen je toeleggen |
u | legt zich/u toe (bijzin) zich/u toelegt |
u | legt zich/u toe (bijzin) zich/u toelegt |
u | legde zich/u toe (bijzin) zich/u toelegde |
u | legde zich/u toe (bijzin) zich/u toelegde |
u | zult zich/u toeleggen | u | zult zich/u toeleggen | |
gij, ge | legt u toe (bijzin) u toelegt |
gij, ge, gijlieden |
legt u toe (bijzin) u toelegt |
gij, ge | legde u toe (bijzin) u toelegde |
gij, ge, gijlieden |
legde u toe (bijzin) u toelegde |
gij, ge | zult u toeleggen | gij, ge gijlieden |
zult u toeleggen | |
3 | hij, zij, het | legt zich toe (bijzin) zich toelegt |
zij, ze | leggen zich toe (bijzin) zich toeleggen |
hij, zij, het | legde zich toe (bijzin) zich toelegde |
zij, ze | legden zich toe (bijzin) zich toelegden |
hij, zij, het | zal zich toeleggen | zij, ze | zullen zich toeleggen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich toeleggend | zich toegelegd hebben | leg u/je toe, legt je toe | legge zich toe (bijzin) zich toelegge |