toekomstperspectief
Uiterlijk
- toe·komst·per·spec·tief
- samenstelling van toekomst en perspectief
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toekomstperspectief | toekomstperspectieven |
verkleinwoord | toekomstperspectiefje | toekomstperspectiefjes |
het toekomstperspectief o
- de gunstige mogelijkheden waarop iemand kan rekenen voor de komende tijd
- Na het voltooien van zijn opleiding heeft hij prima toekomstperspectieven.
- Het woord toekomstperspectief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.