toejuicht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe·juicht

Werkwoord

vervoeging van
toejuichen

toejuicht

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toejuichen
    • ... dat jij toejuicht. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toejuichen
    • ... dat hij toejuicht.