toef

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Kinderkopje met een rechtopstaande toef[1] haar (Cor van Teeseling)
Een moorkop met een toef [2] slagroom
Uitspraak
Woordafbreking
  • toef
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘pluk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1605 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord toef toefen
verkleinwoord toefje toefjes

Zelfstandig naamwoord

de toefm

  1. een bos(je), pluk(je), tuilt(je), een bosje van iets
    • ze heeft een rare toef haar op haar hoofd 
    • een toefje peterselie 
  2. een (grote) klodder
    • een toef slagroom op het roomijs 

Werkwoord

vervoeging van
toeven

toef

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeven
    • Ik toef. 
  2. gebiedende wijs van toeven
    • Toef! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeven
    • Toef je? 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen