tjokken

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tjok·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • geluidsnabootsing [1]

Werkwoord

tjokken [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tjokken
tjokte
getjokt
zwak -t volledig
  1. langzaam stampend voortgaan
    • Negentien dagen. Dat was de tijd die het Russische tankschip Christophe de Margerie nodig had om zonder ijsbreker van Hammerfest in Noorwegen via Russische wateren en de ijskap naar Boryeong in Zuid-Korea. ‘Dat is ruim een week sneller dan de gebruikelijke route via het Suez-kanaal en zeker drie dagen sneller dan wanneer het schip toch de noordelijke route had genomen en achter een ijsbreker had moeten tjokken’, communiceerde de woordvoerder van Sovcomflot, het bedrijf dat de tanker bezit, enthousiast. [3] 
    • Ik zie het en het doet me pijn,
      dat ik in plaats van mee te gaan
      nu hier moet zijn
      en mee mag praten,
      dat ik straks niet naast hen mag staan,
      dat ik met hen niet méé mag sláán,
      dat ik niet zijn mag net als zij,
      maar hier moet blijven blaten
      en tjokken door de straten
      van Groot-Berlijn. [4]
       
  2. matjok spelen
  3. het zingen van een vrouwtjesvink
Synoniemen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen