titelbewijs

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ti·tel·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord titelbewijs titelbewijzen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het titelbewijso

  1. (juridisch) officieel document dat duidelijk aangeeft en vastlegt wie eigenaar van een goed is
    Dit betreft vaak onroerend goed, maar het kan ook gaan om zaken als een motorvoertuig of vaartuig.
     Partijen zijn overeengekomen dat schriftelijk vastgelegd wordt dat de houtskeletbouw woning eigendom is van [eisers] Dit is een titelbewijs in de zin van artikel 7:9 BW. Vastlegging van eigendom kan om verschillende redenen van belang zijn.[1]
     De verkoper is verplicht de verkochte zaak met toebehoren in eigendom over te dragen en af te leveren. Onder toebehoren zijn de aanwezige titelbewijzen en bescheiden begrepen; voor zover de verkoper zelf daarbij belang behoudt, is hij slechts verplicht om aan de koper op diens verlangen en op diens kosten een afschrift of uittreksel af te geven.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 22 oktober 2022 Weblink bron
    Rechtbank Gelderland
    “tussenvonnis in zaak C/05/369411 / HZ ZA 20-189 van 30 september 2020”, onder 7.14 op rechtspraak.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 22 oktober 2022 Weblink bron “Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 9.1” (14 september 2019) op wetten.overheid.nl op Wikipedia