tijdzorgen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijd·zor·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - tijdzorgen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tijdzorgenmv

  1. ongerustheid over de nog beschikbare tijd om iets te doen
    • Als je eens iets zocht en daarvoor eens rustig moest winkelen, kon je er daarna ook je levensmiddelen kopen en hield je zelfs nog tijd over om eens rustig iets lekkers te nuttigen zonder tijdzorgen voor een evt. parkeerbon. [1]
    • Aan de zes borden werd keihard gevochten en het publiek werd aangenaam verrast op vele tijdnoodduels en, evenals in de eerste ronde, vele onverwachte ontknopingen. Zat Csom zondag in heftige tijdzorgen, dit keer was het Kortsjnoi, die geen moment kon vinden om de zetten bij te houden. [2]
    • Velen zullen zich moeilijk een voorstelling kunnen maken van een leven zonder avondklok, van een plaats men zich 24 uur van de dag kan bewegen zoals men dat zelf wil. Geen tijd-zorgen meer als men gezellig in een restaurantje zit te keuvelen of als men bij vrienden een borreltje zit te drinken. [3]
  2. (verouderd) ernstige ongerustheid over kwesties die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode
    • De leveranciers zullen ook rekening moeten houden met de omstandigheden van,de bejaarden. Een regelmatig op vaste tijden: bezorgen van de dagelijkse behoeften —;een vaste regel dus — zal hen van veel tijdzorgen afhelpen. [4]
    • De tijdzorgen nijpen meer en meer en wanneer over luttel maanden de vierde oorlogswinter een aanvang neemt, dan zullen er ongetwijfeld weinig weldenkende menschen ter wereld gevonden worden, wier gemoed niet met bange zorgen vervuld is. Zorgen voor het heden, zorgen voor de toekomst. [5]

Verwijzingen