tichel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ti·chel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vloersteen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tichel | tichels |
verkleinwoord | ticheltje | ticheltjes |
Zelfstandig naamwoord
tichel m
- baksteen, dakpan of vlakke vloersteen
Verwante begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tichelen |
tichel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tichelen
- Ik tichel.
- gebiedende wijs van tichelen
- Tichel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tichelen
- Tichel je?
Gangbaarheid
- Het woord tichel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tichel" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.