thuiszorgorganisatie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·zorg·or·ga·ni·sa·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuiszorgorganisatie thuiszorgorganisaties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de thuiszorgorganisatiev

  1. (medisch) bedrijf dat verzorging en verpleging die bij cliënten thuis levert
     "We hebben ontdekt dat er in toenemende mate MRSA wordt gevonden bij mensen die nooit opgenomen zijn in het ziekenhuis, maar er wel drager van zijn", vertelt Jan van Zeijl, arts-microbioloog bij Izore. "In het afgelopen jaar hebben we vijf uitbraken gehad in Friesland. Drie daarvan waren bij thuiszorgorganisaties."[1]
     "Er zijn bijvoorbeeld bewoners die liever een andere thuiszorgorganisatie of een zzp'er zouden willen hebben, die hen zorg verleent", vertelt De Vries.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Karin Bakker
    “'Resistente MRSA-bacterie rukt nu ook buiten ziekenhuizen op'” (05-11-2017), NOS
  2. Bronlink Weblink bron “Ook bewoners van serviceflat willen graag keuzevrijheid tegenwoordig” (23-06-2017), NOS