theaterpubliek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

enkelvoud meervoud
naamwoord theaterpubliek theaterpublieken
verkleinwoord
theaterpubliek
Uitspraak
Woordafbreking
  • the·a·ter·pu·bliek
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

theaterpubliek o [1]

  1. mensen die (regelmatig) een theater bezoeken
     Het Noord Nederlands Toneel gaat zelfs nog een stapje verder door het theaterpubliek te laten bingewatchen. De acteurs spelen voor hen namelijk twee seizoenen van Borgen. Duur: tien uur.[2]
     Safi, een Syrische vluchteling, leidt het theaterpubliek rond door het kamp. Van het Afghaanse restaurant, naar de provisorisch in elkaar geknutselde moskee. De paden zijn omgedoopt tot 'David Cameron Avenue" en de "François Hollande Street". Hij eindigt zijn rondleiding met: "Wanneer voelt een plek als thuis?"[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2022 Weblink bron “Bingewatchen, ook in het theater” (7-09-2015), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2022 Weblink bron
    Tim de Wit
    “The Jungle op het toneel: 'We willen meer begrip kweken voor migratie'” (26-06-2018), NOS