tetraëder

Tetraëder

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  tetraëder    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• te·tra·eder

Woordherkomst en -opbouw

• afgeleid van het Griekse 'hedra' (zetel, vlak) met het voorvoegsel tetra-

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	tetraëder	tetraëders
verkleinwoord	tetraëdertje	tetraëdertjes

Zelfstandig naamwoord

de tetraëder m

1. (wiskunde) een door vier gelijkzijdige driehoeken ingesloten lichaam

   • Op die pagina's stonden verschillende tetraëders afgebeeld. 

Verwante begrippen

• viervlak

Regelmatige veelvlakken in het Nederlands
tetraëder • hexaëder • octaëder • decaëder • dodecaëder • icosaëder

Vertalingen

    1. een door vier gelijkzijdige driehoeken ingesloten lichaam   

Duits: Tetraeder (de) o Engels: tetrahedron (en)

Frans: tétraèdre (fr) m Spaans: tetraedro (es) m

Gangbaarheid

• Het woord tetraëder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tetraëder" herkend door:

39 %	van de Nederlanders;
63 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.