terzijde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ter·zij·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord terzijde terzijdes
terzijden
verkleinwoord terzijdetje terzijdetjes

Zelfstandig naamwoord

terzijde o [1]

  1. tekst die in een toneelstuk tot het publiek gericht wordt zonder dat de andere spelers dit zouden merken
  2. zijdelingse opmerking

Bijwoord

terzijde

  1. terloops
    • De terzijde gemaakte opmerking moet je niet serieus nemen. 
  2. naar opzij
  3. aan de zijkant
  4. iemand terzijde staan = iemand helpen
    • De huisarts stond zijn patiënten terzijde in moeilijke tijden. 
     Willem Post van Clingendael verwacht dat Obama een belangrijke rol als strateeg zal vervullen tijdens de campagne, en – indien Biden wordt gekozen – hij de nieuwe president met raad en daad terzijde zal staan.[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Theo Koelé
    “De maat is vol, Obama keert zich tegen zijn opvolger Trump” (4 juni 2020), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be