terugzien

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·zien
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugzien
zag terug
teruggezien
klasse 5

onregelmatig

volledig

Werkwoord

terugzien

  1. overgankelijk na geruime tijd opnieuw zien
    • Hij had hem na jaren toch weer eens teruggezien. 
    • Ze wisten, dat ze hen nooit meer zouden terugzien. [1] 
     Maar het was geen ramp want ik had het gevoel dat ik hem over een paar jaar vast weer ergens zou terugzien.[2]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 116
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be