territorium

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ter·ri·to·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘grondgebied, woongebied’ voor het eerst aangetroffen in 1582 [1]
  • afgeleid van het Latijnse terra (aarde) met het achtervoegsel -orium [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord territorium territoria
territoriums
verkleinwoord territoriumpje territoriumpjes

Zelfstandig naamwoord

territorium o

  1. (aardrijkskunde), (politiek) grondgebied
     Nog voordat ik mijn pakken en overhemden ging uithangen in de kleerkast in de achterkamer, voerde ik het ritueel uit waarmee ik het bureau als mijn territorium markeerde.[3]
  2. (biologie) woongebied van een individu of een groep van dieren dat tegen indringers verdedigd wordt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • ter·ri·to·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Latijnse zelfstandige naamwoord territorium, dat van het Latijnse zelfstandige naamwoord terra met het achtervoegsel -orium
Naar frequentie 8468
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   territorium     territoriet     territorier     territorierna  
genitief   territoriums     territoriets     territoriers     territoriernas  

Zelfstandig naamwoord

territorium, o

  1. (aardrijkskunde) gebied, grondgebied
  2. (politiek) territorium
Verwante begrippen