telefoonabonnement

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·le·foon·abon·ne·ment
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord telefoonabonnement telefoonabonnementen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het telefoonabonnemento

  1. een telefoonaansluiting waarvoor men een regelmatige betaling verricht
     Toen daarna al Gertrudes en Erich Maria's bezittingen ten slotte arriveerden, zorgvuldig en netjes ingepakt, was het te laat. Hun telefoonabonnement was opgezegd. Hij belde naar de advocatenfirma Spartakus en toen kwam de koude douche. Uwe was ontslagen en uitgesloten van alle verdere aanstellings mogelijkheden als leraar.[2]
     Ook op telecom kan Mark flink besparen: hij betaalt momenteel een flinke 37 euro aan zijn telefoonabonnement inclusief smartphone bij BEN, maar dat abonnement loopt binnenkort af en Mark geeft aan dat hij niet per se een nieuw toestel hoeft.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044640496
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 september 2022 Weblink bron
    Liza Karsemeijer
    “Mark: ‘Ondanks ons hoge inkomen hebben we vaak moeite om rond te komen’” (07-07-2022,), Tubantia