tekeerga

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·keer·ga

Werkwoord

vervoeging van
tekeergaan

tekeerga

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tekeergaan
    • ... dat ik tekeerga. 

Werkwoord

vervoeging van
tekeergaan

tekeerga

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van tekeergaan
    • ... dat men tekeerga.