tegenovergelegen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·over·ge·le·gen
stellend
onverbogen tegenovergelegen
verbogen
partitief tegenovergelegens
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

tegenovergelegen

  1. aan de overzijde liggend
     De mist begon op te trekken en op een werst of twee afstand, op de tegenovergelegen heuvels, waren al vaag de vijandelijke troepen te zien.[2]
     Het Mauritshuis in Den Haag gaat twee jaar dicht voor een grote verbouwing. Vandaag werd het ontwerp van de plannen gepresenteerd door directeur Gordenker. Het museum krijgt een ondergrondse foyer die het gebouw verbindt met het tegenovergelegen pand, Plein 26.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 27 januari 2022 Weblink bron “Mauritshuis dicht voor verbouwing” (22-06-2010), NOS