tegenlezen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van tegenlezen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		tegenlezen			tegen te lezen
	toekomend		zullen tegenlezen tegen zullen lezen			te zullen tegenlezen tegen te zullen lezen
voltooid	tegenwoordig		tegengelezen			te tegengelezen
	toekomend		tegengelezen zullen			tegengelezen te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	tegenlezend		tegengelezen			ev. lees tegen	mv. verouderd leest tegen	leze tegen (bijzin) tegenleze
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	lees tegen	leest tegen	leest tegen	leest tegen	leest tegen	lezen tegen	lezen tegen	lezen tegen
verleden (o.v.t.)	las tegen	las tegen	las tegen	laast tegen	las tegen	lazen tegen	lazen tegen	lazen tegen
toekomend (o.t.t.t.)	zal tegenlezen	zult/zal tegenlezen	zult/zal tegenlezen	zult tegenlezen	zal tegenlezen	zullen tegenlezen	zullen tegenlezen	zullen tegenlezen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou tegenlezen	zou tegenlezen	zou(dt) tegenlezen	zoudt tegenlezen	zou tegenlezen	zouden tegenlezen	zouden tegenlezen	zouden tegenlezen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	tegenlees	tegenleest	tegenleest	tegenleest	tegenleest	tegenlezen	tegenlezen	tegenlezen
verleden (o.v.t.)	tegenlas	tegenlas	tegenlas	tegenlaast	tegenlas	tegenlazen	tegenlazen	tegenlazen
toekomend (o.t.t.t.)	zal tegenlezen tegen zal lezen	zult/zal tegenlezen tegen zult/zal lezen	zult/zal tegenlezen tegen zult/zal lezen	zult tegenlezen tegen zult lezen	zal tegenlezen tegen zal lezen	zullen tegenlezen tegen zullen lezen	zullen tegenlezen tegen zullen lezen	zullen tegenlezen tegen zullen lezen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou tegenlezen tegen zou lezen	zou tegenlezen tegen zou lezen	zou(dt) tegenlezen tegen zou(dt) lezen	zoudt tegenlezen tegen zoudt lezen	zou tegenlezen tegen zou lezen	zouden tegenlezen tegen zouden lezen	zouden tegenlezen tegen zouden lezen	zouden tegenlezen tegen zouden lezen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij