teamleider

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • team·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teamleider teamleiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de teamleiderm

  1. (beroep) iemand die leiding geeft aan een groep werkers
    • De teamleider moet de opdrachten van zijn baas uitvoeren en rekening houden met alle wensen en eisen van zijn teamleden. 
    • Volgens Rudy hebben teamleiders in grote organisaties - naast het reguliere werk - last van veranderagenda’s met soms tientallen, vaak strijdige initiatieven. Het stomme is: juist het teveel aan plannen zorgt dat ze mislukken. [1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Ben Tiggelaar 4 november 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be