tater

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tater taters
verkleinwoord tatertje tatertjes

Zelfstandig naamwoord

de taterm

  1. mond waarmee iemand kan spreken
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
tateren

tater

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tateren
    • Ik tater. 
  2. gebiedende wijs van tateren
    • Tater! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tateren
    • Tater je? 

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen