tast

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tast
enkelvoud meervoud
naamwoord tast -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

tast m

  1. het zintuig van de aanraking, met name van de handen
    • Het was pikkedonker, maar hij vond zijn weg op de tast. 

Werkwoord

vervoeging van
tasten

tast

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van tasten
  2. gebiedende wijs van tasten
vervoeging van
tassen

tast

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tassen
    • Jij tast. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tassen
    • Hij tast. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van tassen
    • Tast! 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be