tapisseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·pis·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
tapisseren

tapisseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van tapisseren
    • Ik tapisseerde. 
    • Jij tapisseerde. 
    • Hij, zij, het tapisseerde. 

Gangbaarheid