tackelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tac·ke·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘beentje lichten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1951 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tackelen
tackelde
getackeld
zwak -d volledig

Werkwoord

tackelen

  1. overgankelijk, (sport) op (on)geoorloofde manier een tegenstander aanvallen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen