tabulator
Uiterlijk
- ta·bu·la·tor
- In de betekenis van ‘mechanisme aan schrijfmachine dat kolommen doet verspringen’ voor het eerst aangetroffen in 1913 [1]
- Naamwoord van handeling van tabuleren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tabulator | tabulatoren tabulators |
verkleinwoord | tabulatortje | tabulatortjes |
- voorziening om te tabuleren (b.v. aan een schrijfmachine: die de wagen over een afgestelde kolombreedte doet verspringen)
- Het woord tabulator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tabulator" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "tabulator" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tabulator op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -ator in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 59 %
- Prevalentie Vlaanderen 78 %