Naar inhoud springen

switch

Uit WikiWoordenboek
  • switch
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘schakelaar’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1]
  • van Engels switch [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord switch switches
verkleinwoord - -

de switchm

  1. in een korte tijd optredende verandering
  2. (sport) wissel van spelers
  3. (economie) uitruil van effecten
  4. (elektrotechniek) onderdeel van een toestel of systeem dat twee of meer verschillende standen in kan nemen die de werking bepalen
  5. (communicatie) onderdeel van een communicatienetwerk dat de verbinding tussen paren aansluitingen tot stand brengt
  6. (informatica) instructie die bepalend is voor de verdere werking van een programma
    1. instelling die als code bij het starten aan een programma wordt meegegeven
    2. instructie in een programmeertaal die tot verschillende actie kan leiden, afhankelijk van de waarde van een expressie
  7. (seksualiteit) iemand die in bdsm-relaties zowel de dominante als de onderdanige rol kan spelen
vervoeging van
switchen

switch

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van switchen
    • Ik switch. 
  2. gebiedende wijs van switchen
    • Switch! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van switchen
    • Switch je? 
96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
switch switches

switch

  1. dun zweepje, spitsroede, rotting
  2. (elektrotechniek) schakelaar
  3. (spoorwegen) wissel
  4. (figuurlijk) omschakeling, plotselinge verandering
  5. (communicatie) onderdeel van een communicatienetwerk dat de verbinding tussen paren aansluitingen tot stand brengt
  6. (informatica) instructie die bepalend is voor de verdere werking van een programma
    1. instelling die als code bij het starten aan een programma wordt meegegeven
    2. instructie in een programmeertaal die tot verschillende actie kan leiden, afhankelijk van de waarde van een expressie
  7. (seksualiteit) iemand die in bdsm-relaties zowel de dominante als de onderdanige rol kan spelen
  8. plukje lange haren aan het eind van een staart
  9. bosje nagebootst haar als aanvulling op een kapsel
vervoeging
onbepaalde wijs to  switch 
he/she/it  switches 
verleden tijd  switched 
voltooid
deelwoord
 switched 
onvoltooid
deelwoord
 switching 
gebiedende wijs  switch 

switch

  1. overgankelijk slaan (met een zweepje)
  2. overgankelijk zwaaien (met een staart)
  3. overgankelijk omschakelen, overschakelen
  4. overgankelijk wisselen, verwisselen
  5. onovergankelijk een overgang maken, veranderen