swingen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • swin·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘dansen’ voor het eerst aangetroffen in 1949 [1]
  • Afgeleid van het Engelse to swing met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
swingen
swingde
geswingd
zwak -d volledig

Werkwoord

swingen

  1. (dans) op een losse ongedwongen manier dansen
  2. (muziek) geschikt zijn van muziek om op te swingen
  3. het maken van een levendige indruk
  4. (seksualiteit) het tijdelijk wisselen van seksuele partner
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen