sushi

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Sushi
Uitspraak
Woordafbreking
  • su·shi
Woordherkomst en -opbouw
  • van Japans 寿司 (sushi) "zuur", in de betekenis van ‘rijstballetje met rauwevisreepjes in zeewier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1989 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sushi sushi's
verkleinwoord sushietje sushietjes

Zelfstandig naamwoord

de sushim

  1. (kookkunst) gerecht uit Japan bestaande uit rijst met vaak rauwe vis, zeevruchten, ei, etc.
     Er kwam geen einde aan: zalmsalade, pasta, groente, sushi, biefstuk, soep, chocoladetaart, witte chocoladetaart, crème brûlee, vers fruit met room, bier, koffie en whisky.[2]

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen