surfles
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- surf·les
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van surf ww en les zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | surfles | surflessen |
verkleinwoord | surflesje | surflesjes |
Zelfstandig naamwoord
- een les waarin je leert surfen
- 'Ik kreeg voor mijn 9e verjaardag een surfles cadeau. Daarna was ik meteen verkocht. Een jaar later keerden we terug naar Nederland en heb ik mezelf hier verder ontwikkeld. Ik heb inmiddels mijn havo-diploma gehaald en ben nu voorlopig alleen maar aan het surfen. Het is wel de bedoeling dat ik nog een thuisstudie ga doen.' [1]
- In de plaats Beervelde, in de buurt van Gent, reed het stel Eric (75) en Cecile (75) de parkeerplaats van de surfclub op. De twee wilden bij het water parkeren, zodat ze hun kleinkinderen konden bekijken, die op dat moment surfles volgden. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'surfles' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "surfles" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Tubantia 21-05-13 Kiran Badloe, uitdager olympisch kampioen DVR
- ↑ Tubantia Carst Vrakking 24-07-15 Belgische tieners redden bejaard stel uit zinkende auto
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be