surfer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sur·fer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord surfer surfers
verkleinwoord surfertje surfertjes

Zelfstandig naamwoord

de surferm

  1. (sport) iemand die surft
    • Hawaï, de geboorteplaats van het moderne surfen, is een paradijs voor surfers. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie


Frans

Uitspraak

Werkwoord

surfer

  1. (spreektaal) surfen (op internet)
    «Fred surfe sur son téléphone.»
    Fred surft op zijn mobiel. [2]

Verwijzingen