superstitie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • su·per·sti·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord superstitie superstitiën
superstities
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de superstitiev

  1. bijgeloof
    • Mirjam lag met hevige pijnen op een bed, met aan haar linkerhand de vroedvrouw die ons gebracht had, en rechts een verloskundige van het Slotervaart. Normaal geen lijder aan superstitie was ik vandaag bijgelovig genoeg om van het verkeerde ziekenhuis een slechte afloop te verwachten. [3] 
    • Wielrennen en doping: het blijft een treurige copulatie van experimenten, farmacie en superstitie. Misschien fietst er in Drenthe nog een witte raaf rond, maar die zal dan zeker de Tour niet winnen. Ik heb deze hele week naar de Giro zitten kijken en waande mij in een inferno. De oorlog 1914-1918 was een lachertje. En dan zouden die frêle renners met hun luciferenkeltjes geen scheut epo mogen gebruiken? Wat mij betreft: liters! Voor beestenwerk hoort beestenspul. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. superstitie op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Heijden, A.F.TH. van der
    "Tonio" 2011 ISBN 9789023459545 pagina 92
  4. NRC Hugo Camps 22 mei 2010 Kokosmelk
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be