summier
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sum·mier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bondig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1830 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | summier | summierder | summierst |
verbogen | summiere | summierdere | summierste |
partitief | summiers | summierders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
summier
- kort, bondig, minimaal
- De al te summiere bewijsvoering door de officier van justitie resulteerde niet in een veroordeling door de rechter.
Gangbaarheid
- Het woord summier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "summier" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |