Naar inhoud springen

sullen

Uit WikiWoordenboek
  • sul·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sullen
sulde
gesuld
zwak -d volledig

sullen

  1. overgankelijk (verouderd) voor de gek houden
  2. ergatief over ijs of sneeuw ergens heen glijden
    «Na de eerste middagtafel, [...], smakte de kok in ons midden alsof hij langs de trapleuning omlaag kwam gesuld.[1]»

desullenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sul
67 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.[2]
  1. Jan de Hartog. Stella Mary Thalassa 1970
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

sullen

  1. hulpwerkwoord: hulpwerkwoord van de toekomende tijd