sukkelaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • suk·ke·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sukkelaar sukkelaars
verkleinwoord sukkelaartje sukkelaartjes

Zelfstandig naamwoord

sukkelaar m [1]

  1. iemand die veel tegenspoed te verduren heeft gehad
    • Er is al volop kritiek op de pyjamadagen. Onze rusthuisbewoners vragen hier niet om, aldus de plaatselijke welzijnsorganisatie. 'Zorgpersoneel moet opkomen voor zijn patiënten. Het zijn juist sukkelaars die in zulke rusthuizen belanden. Je moet hen er niet bij laten zitten als schooiers', stelt een geriater.[2] 
  2. iemand die veel domme fouten heeft gemaakt
    • In Amsterdam is 55 miljoen zoek. Bij de gemeente. Niemand begrijpt het. Ook niet de D66-wethouder, die juist orde op zaken zou stellen. Hij is een professional, beweerde men bij zijn aantreden. Het blijkt net zo'n sukkelaar als een lange lijst voorgangers.[3] 
    • Ik heb die persoon en alle andere “hoogdravers” teruggeschreven dat ze hun opgefokte praat hier bij mij thuis eens in mijn gezicht mogen komen aframmelen. Ik zal hen dan gepast van antwoord dienen, op mijn manier. Niemand van al die “sukkelaars” heeft na mijn wederwoord nog gepiept.’[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Het Parool 5 FEBRUARI 2014 Verzorgers laten bejaarden in pyjama zitten
  3. Het Parool R. ZWETSLOOT PETER GOEDKOOP EN LAURENS HOITSEMA 29 NOVEMBER 2015 'Wanneer gaan wij politici aansprakelijk stellen voor deze praktijken?'
  4. de Standaard 11/02/2018 om 12:50 door hrt ‘Minister herinneren aan scheiding der machten’
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be