Naar inhoud springen

succulent

Uit WikiWoordenboek
  • suc·cu·lent
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vetplant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1902 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord succulent succulenten
verkleinwoord - -

desucculentm

  1. (plantkunde) vetplant
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen succulentsucculentersucculentst
verbogen succulentesucculenteresucculentste
partitief succulentssucculenters-

succulent [3]

  1. sappig, vochtrijk
  2. smakelijk, lekker, heerlijk
  3. voedzaam
55 %van de Nederlanders;
72 %van de Vlamingen.[4]
enkelvoud meervoud
succulent succulents

succulent

  1. (plantkunde) succulent, vetplant
stellend vergrotend overtreffend
succulentmore succulentmost succulent

succulent

  1. sappig, succulent
  2. (figuurlijk) smaakvol
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  succulent     le succulent     succulents     les succulents  

succulent m

  1. (plantkunde) succulent, vetplant
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   succulent succulents
  vrouwelijk   succulente succulentes

succulent

  1. sappig, succulent
  2. (figuurlijk) smaakvol