studiereis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

studiereis
Uitspraak
Woordafbreking
  • stu·die·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord studiereis studiereizen
verkleinwoord studiereisje studiereisjes

Zelfstandig naamwoord

de studiereisv / m

  1. een reis die men maakt om wat te leren; een reis die men maakt in het kader van een opleiding; een reis die men maakt om een zaak te onderzoeken
     Niets aan de hand: ik maak een studiereis.[1]
     Na een wekenlange reis over de Atlantische Oceaan zijn ze weer in Nederland: de 25 scholieren die vlak voor de coronacrisis aan een studiereis begonnen op een Fries tallship.[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023479925
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 maart 2022 Weblink bron “'Je hoort van iedereen dat Nederland helemaal is veranderd. Dat is wel heel raar'” (26-04-2020), NOS