studentin

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stu·den·tin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord studentin studentinnen
verkleinwoord studentinnetje studentinnetjes

Zelfstandig naamwoord

de studentinv

  1. vrouw die hoger onderwijs volgt
    • Daar komt nog bij dat hij een vroegere studentin ontmoet, Carolyn, die hem aan zijn glorietijd herinnert: halverwege de jaren zestig, de tijd van de ongeremde seksuele vrijheid, de pil, de auto, de wiet, de welvaart. [2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

11 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen