struisvogelveer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

blauw geverfde struisvogelveer
Uitspraak
Woordafbreking
  • struis·vo·gel·veer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord struisvogelveer struisvogelveren
verkleinwoord struisvogelveertje struisvogelveertjes

Zelfstandig naamwoord

de struisvogelveerv / m

  1. een veer van een struisvogel die vaak voor decoratieve doeleinden wordt gebruikt
     `Heilige God, heilige Sterke, heilige Onsterfelijke'— als een stille windzucht trekt het gezang door de straat en blijft daar hangen, alsof er met een zachte struisvogelveer door de lucht is gestreken, en alles wiegt: de kransen en de mensen die hun tegemoetkomen, de gepluimde paardenhoofden, het zwiepende wierookvat aan een kettinkje in de hand van de priester, de witte grond onder hun voeten.[2]
     Bont is gelukkig niet meer van deze tijd, maar de struisvogelveer is in opkomst. Alsof dát diervriendelijk is. Hypocriet. Doe maar niet.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028261396
  3. Bronlink geraadpleegd op 6 april 2022 Weblink bron
    Alexandra Besuijen
    “De dagen van de goeie ouwe avocado zijn geteld” (10/01/2018), HP de Tijd