struik
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- struik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | struik | struiken |
verkleinwoord | struikje | struikjes |
Zelfstandig naamwoord
struik m
- (plantkunde) een houtige plant zonder stam die zich onmiddellijk boven of reeds in de grond vertakt in een aantal takken die meer of minder dik kunnen worden
- Hij verdween in de struiken.
- ▸ Toen ik de laatste scheerlijn de harde grond in stak, zag ik tot mijn verbazing Goldie verderop onder een struik liggen.[3]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een houtige plant zonder stam die zich onmiddellijk boven of reeds in de grond vertakt in een aantal takken die meer of minder dik kunnen worden
Werkwoord
vervoeging van |
---|
struiken |
struik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van struiken
- Ik struik.
- gebiedende wijs van struiken
- Struik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van struiken
- Struik je?
Gangbaarheid
- Het woord struik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "struik" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "struik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ struik op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be